-
1 jongen
jongen1〈de〉♦voorbeelden:daar is hij maar een kleine jongen bij • à côté d'eux, il ne fait pas le poidseen stoute jongen • un petit garnement4 een jongen van Jan de Witt • 〈 ferm〉 un petit gars bien de chez nous; 〈 op wie je kunt rekenen〉 un type sur qui on peut comptereen gladde jongen • un roublardhet is een keiharde jongen • c'est un dur de durkom, ouwe jongen • allons, mon vieuxeen snelle jongen • un branchéde stoere jongen uithangen • jouer au caïdzware jongens • les gars du milieuonze jongens hebben zich dapper geweerd • nos petits gars se sont bien défendus5 gaan jullie mee, jongens? • vous venez, les gars?————————jongen2
Перевод: с нидерландского на французский
с французского на нидерландский- С французского на:
- Нидерландский
- С нидерландского на:
- Все языки
- Английский
- Французский